Sioe Djien Ongkiehong

Sioe Djien (1887-1963) was de oudste zoon van Ong Kie Hong en Njio Kik Nio.
Hij werd geboren op 27 augustus 1887 in Ambon.
Het is lang onduidelijk geweest wat Djien allemaal heeft gedaan maar na een speurtocht heeft zijn kleinzoon Koen bij de Ingenieursschool in Mittweida in Duitsland interessante gegevens kunnen vinden over zijn opa Djien.
Volgens zijn zoon Guus zou Djien na het doorlopen van de openbare burgerschool in 1903 op Ambon een briefje met de tekst “ik ben naar Java” voor zijn ouders hebben achtergelaten. Deze zouden dat niet leuk hebben gevonden.

Het is jammer dat er geen jeugdfoto’s van Djien zijn. Van zijn broers en zussen zijn er veel gemaakt vanaf ongeveer 1905. De eerste foto van Djien is uit zijn studententijd in Mittweida uit de periode van 1911-1913 toen hij ongeveer 25 jaar oud was.

 

 

Sioe Djien linksboven tijdens zijn studie aan de ingenieursschool in Mittweida

Het aanmeldingsformulier voor de toelating aan de ingenieursschool in Mittweida en zijn CV uit 1911  leverde interessante gegevens over Djien. Toen hij deze invulde woonde hij aan de Dubbeldammerweg 67 in Dordrecht in Dordrecht, waarschijnlijk op hetzelfde adres van Jacob Cornelis Nanning waarmee hij in 1909 naar Den Haag vertrok.

Hij werkte van 21 april 1903 tot 12 april 1906 bij het Marine Etablissement van Soerabaja op Java. Dit was de scheepswerf van de marine. Djien volgde een machinistenopleiding en in het Nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië  van 1906-28 april 1906 stond dat hij was geslaagd voor het eindexamen voor machinist.

Van 13 april 1907 tot 10 oktober 1908 was Djien de vierde machinist op het door de Schelde gebouwde schip de Merapi van de Semarang Stoomvaart Maatschappij.
De Merapi werd in 1889 gebouwd door scheepswerf de Schelde en zou tot 1906 dienst doen als passagiers-en vrachtschip tussen Nederland en Java.
Met een vermogen van 1.500 pk, een lengte van 100 meter, een snelheid van 11,5 knopen en een laadvermogen van 1.500 ton was de Merapi waarschijnlijk het grootste schip van de  Semarang Stoomvaart Maatschappij dat werd ingezet tussen Java en China.

De Semarang Stoomvaart Maatschappij was van  Oei Tiong Ham, de rijkste man van Zuid Oost Azië.  Hij stond ook bekend als de Suikerkoning en de man van 200 miljoen (gulden) en dat was (en is nog steeds) een fortuin toen hij in 1924 overleed.
Er was een link tussen Oei Tiong Ham en de familie Ongkiehong omdat een dochter van Coen Ongkiehong (tweede zoon van Ongkiehong) getrouwd was met John Ho.
Lucy Ho, de oudere zus van John Ho werd de zevende vrouw van Oei Tiong Ham. Zij en haar broer John en Liong Ongkiehong worden genoemd in het boek “Retour Amoy” over Anny Tan dat geschreven werd door Leonard Blussé.
(Op internet is veel te vinden over Oei Tiong Ham, o.a. in het boek: The Rise and Fall of Revenue Farming.)

Djien heeft een jaar als vierde machinist gevaren op de Merapi van de Semarang Stoomvaart Maatschappij

In 1909 besloot Djien Ongkiehong naar Nederland te gaan. Hij kwam iets later naar Den Haag dan Jacob Cornelis Nanning (tweede Luitenant van het Oost Indisch Leger). Vanaf 22 maart 1909 woonde Djien op hetzelfde adres als Nanning aan de 2e Schuytstraat 112 en later aan de Edisonstraat 96a. Feitelijk was Djien de voorloper van zijn broers en zussen omdat hij op eigen houtje zijn weg vond om via Den Haag en Leiden (Mathesis Scientiarum Genetrix)  een studie te volgen in Duitsland waarvoor hij waarschijnlijk financiële steun kreeg van zijn vader.
Overdag werkte Djien in Den Haag als monteur bij de Elektriciteitscentrale. In 1910 haalde hij het examen 5de klasse wis-en natuurkunde aan het Mathesis Scientiarum Genitrix in Leiden. Hij verdiende ook de kost in Den Haag waar hij met een ketelpak reparaties uitvoerde. Op straat zag hij wel eens zijn broers Simon en Liong waarna hij floot en die vonden dat gênant!
Djien had graag in Delft voor ingenieur willen studeren maar had daarvoor niet de juiste diploma’s.
Freiherr Carl von Bülow (geboren in 1875) waar Djien in de kost was, adviseerde hem om in Duitsland te gaan studeren aan de Ingenieurschule van Mittweida.
Van hem leerde hij Duits. Voor de toelating van Djien correspondeerde von Bülow met de toenmalige rector van de Ingenieurschule Prof. von Holst. Mittweida ligt niet ver van Merseburg waar von Bülow was geboren. Mittweida was wereldberoemd en toen kwam bijna een derde van de studenten van buiten Duitsland.

De regio rond Mittweida was destijds een centrum van techniek voor voertuigtechniek en railvoertuigen.
In april 1913 slaagde Djien met prachtige cijfers voor 2 studies:  werktuigbouw en elektrotechniek. Via Lissabon keerde hij vlak voor het uitbreken van de eerste wereldoorlog  terug naar Ambon.
De bootreis was eigenlijk geboekt voor Liong, de lievelingszoon van Ong Kie Hong die met verlof mocht. Maar wegens oorlogsdreiging bleef deze in Nederland voor zijn artsenstudie.
Het was puur toeval dat Djien op het juiste moment op de kade van Lissabon aangesproken werd door een bemanningslid die vroeg wie hij was. Er bleek dat er passage was geboekt voor zijn broer Liong maar die zag van de reis af wegens oorlogsdreiging in Europa. Bij zijn aankomst op Java was het een verrassing voor zijn vader die Liong had verwacht. Als minderjarige was  Djien in 1903 zonder toestemming van zijn vader naar Java vertrokken en zijn vader en hij hadden elkaar 10 jaar niet gezien.
Vader Ong Kie Hong moet zonder twijfel trots geweest zijn op zijn zoon die op eigen houtje via de scheepswerf van Soerabaja, machinist op de Merapi, zijn studies in Nederland en Duitsland weer terug was gekomen in Indië.
Zijn verblijf in Indië was van korte duur omdat Djien naar Buenos Aires in Argentinië vertrok. Waarschijnlijk hadden de Duitsers uit zijn studietijd hem aangeraden een toekomst te zoeken in Zuid Amerika. Buenos Aires maakte toen een enorme groei door vergelijkbaar met Chicago waar ook een grote vleesindustrie was.
In een brief aan de ingenieursschool schreef Djien dat hij elektrotechniek wilde studeren als tweede vak omdat kennis hiervan zeer nuttig zou zijn in zijn land. Waarschijnlijk was Djien van plan zijn kennis toe te passen in Indië maar het kan ook zijn dat hij in 1913 had besloten een toekomst te vinden in Argentinië.

Djien’s vader overleed plotseling op 18 mei 1914 op 53 jarige leeftijd. In 1913 werd het 30-jarig huwelijk van Ong Kie Hong en zijn vrouw Nio Kiok Njio groots gevierd.
Waarschijnlijk werkte Djien toen in een corned beef fabriek en was mogelijk ook in Brazilië geweest.
Het familiebedrijf Ongkiehong had een slachterij op Ambon. Na het overlijden van zijn vader keerde Djien terug naar Ambon en ging in de familie zaak werken (o.a. Bazaar Amboina) waar ook zijn broers Simon en Coen en zussen Greet en Stien actief waren.
Hij zag het als een plicht ten opzichte van zijn ouders dat zijn broers en zussen die in Nederland studeerden hun studie konden afmaken.
De oudere broers en zussen zorgden ervoor dat de jongeren konden doorstuderen.

 

Deze foto uit 1917 is voor Bazaar Amboina. Djien heft het glas naast

Personeel van de firma Ongkiehong bij Bazaar Amboina met de drie broers Ongkiehong

 

Rond 1915 begon Djien een kleine scheepswerf op Ambon op het circa 4 hectare grote erf aan de baai van Ambon met de naam Tanah Lapang Ketjil. Dit had hij waarschijnlijk over genomen van de Arabier Badilla.
Voor de kinderen was dit een prachtige plek om op te groeien. Ver van de stad Ambon waar ze op school gingen. In de tweede helft van de jaren twintig werden ze met paard en wagen naar school gereden en tegen het einde van de jaren twintig kocht Djien een gesloten groene Chevrolet die de kinderen naar school bracht.
Hij had een chauffeur en reed niet zelf en moest voor zijn werk vaak naar Ambon stad en de kolensteiger. Guus en Johan woonde tot 1931 op Ambon en gingen toen met hun oom Coen mee naar Soerabaja. Guus heeft deze tekening gemaakt van het erf waar hij opgroeide.

Schepen tot 100 ton konden met een lier het strand opgetrokken worden.
Er liepen rails de zee in waar lorries op konden rijden die bij vloed onder het schip werden gereden. Met een lier werden de lorries het strand op getrokken.

In het Nieuws van den dag  van Nederlands Indië van 20 jan 1933 werd de werf
Mijn vader Guus vertelde vaak het verhaal hoe zijn vader (Djien) terug keerde naar Ambon.

Djien was ook korte tijd Superintendent van de Elektriciteitsmaatschappij van Bali en Lombok en heeft ook meegewerkt aan de elektriciteitsvoorziening op Ambon. Op het erf aan de baai van Ambon had Djien ook een ijsfabriek.

Djien trouwde met Marie Que (23 oktober 1899 – 1 april 1948) die op Ternate werd geboren. Zij kreeg vijf kinderen waarvan er een overleed: Johan 1918, Guus 1919 , Eppie 1920 en George 1924.

Djien zitten voor de tafel en zijn vrouw Marie Que staat rechts

Guus werd geboren op Ternate toen zijn moeder een bezoek bracht aan haar familie.
Haar vader Que Eng Soei, luitenant der Chinezen op Ternate, had enkele schoeners voor vissen naar paarlen en paarlenmoerschelpen. Hij kreeg een conflict met de sultan van Ternate over een vergunning om te mogen vissen. Dit conflict liep hoog op en uiteindelijk werd Que Eng Soei door de regering in het gelijk gesteld en moest de sultan een schadevergoeding betalen.

Linksboven Guus, rechtsboven Johan, derde van links zittend Eppie , de kinderen van Djien en Marie ca. 1924

Klik hier voor de levensbeschrijving van Guus Ongkiehong (1919-2011) die gemaakt werd toen hij 90 jaar werd.
Door schulden en de crisis raakte de firma Ongkiehong in 1932 in problemen en moest het familiehuis en Bazaar Amboina worden verkocht.
Djien heeft de overgebleven schulden afgelost door inkomsten uit zijn scheepswerf en andere activiteiten. Hij zou actief geweest zijn in de gemeenteraad van Ambon.
Aan het einde van de Japanse bezetting werd door bombardementen een groot deel van Ambon verwoest en raakte Djien zijn bedrijf kwijt.
Na de oorlog kreeg hij een schadevergoeding van 500.000 gulden van het gouvernement en van de Australiërs kreeg hij drie schoeners. Hij had graag gezien dat een van zijn zonen hiermee de visvaart zou gaan bedrijven maar die gingen studeren in Nederland.

In 1948 overleed zijn vrouw Marie.
Zijn zonen studeerden toen in Nederland.

Tegen het eind van de jaren veertig is Djien naar Jakarta gegaan waar hij eerst bij zijn dochter Eppie ging wonen en daarna bij zijn oudste zoon Johan.
Na het afstuderen van zijn zoon George in het midden van de jaren vijftig heeft Djien en diverse keren gezien omdat George scheepsarts was op een schip dat bedevaartgangers van Java naar Mekka bracht.

Djien overleed op 12 december 1963 aan de gevolgen van hartfalen.